Jorien Habing, Koninklijke Visio

In deze handout vind je een overzicht van de belangrijkste muziektermen en wat
ze inhouden. Ook vind je de definitie van de alternatieve methodes voor
bladmuziek die bij Koninklijke Visio zijn ontwikkeld.
Je kunt deze lijst als behandelaar of begeleider gebruiken als hand-out bij het
beantwoorden van muziekvragen, of wanneer je meer te weten wilt over reguliere
of alternatieve muzieknotatie.
1. Akkoord en akkoordsymbolen = een akkoord is een samenklank bestaande uit
minimaal drie verschillende noten. Akkoorden kunnen in eerste instantie majeur
of mineur zijn. Simpel gezegd klink majeur vrolijk en mineur droevig. Akkoorden
worden vooral in gitaarmuziek in symbolen genoteerd. Majeur akkoorden als
bijvoorbeeld C (het C akkoord) en mineur akkoorden met de toevoeging m zoals
bijvoorbeeld Cm (C mineur).
2. Akkoordschema = vooral popliedjes worden vaak weergegeven met
akkoordsymbolen, je ziet dan het akkoordschema van een liedje. Boven de
liedtekst worden dan de akkoordsymbolen genoteerd en kan het liedje meegespeeld
of gezongen worden.
3. Articulatie = dit zegt iets over hoe muziek gespeeld moet worden.
Bijvoorbeeld legato (gebonden) waarbij er een boog over de noten genoteerd wordt
of bijvoorbeeld staccato (kort) waarbij er puntje boven de noot genoteerd wordt.
4. Auditieve methode = een door Visio ontwikkelde methode om non visueel en
dus geheel auditief muziek te kunnen instuderen. Binnen Visio bestaan vier
auditieve methodes voor verschillende instrumenten ontwikkeld op het Loo erf.
Deze vier zijn de keyboardmodule, de gitaarmodule, de pianomodule en de
drummodule. De methode werkt volgens een systeem waarbij een muziekstuk wordt
opgesplitst in korte zinnen. Na een track met het klankvoorbeeld wordt
vervolgens per zin de notennamen en eventuele vingerzettingen genoemd. Voor
piano wordt eerst de rechterhand ingesproken, vervolgens de linkerhand en tot
slot beide handen tegelijkertijd. Voor het direct opnemen tijdens bijvoorbeeld
een gitaar of pianoles wordt gebruik gemaakt van de iphone, ipad, milestone of
memorecorder.
Ga naar meer informatie over de auditieve
methode.
5. Bladmuziek = traditionele vorm van muzieknotatie, het notenschrift.
6. Braillemuziek = het traditionele notenschrift kan worden omgezet naar
braille. De noten C, D, E, F, G, A, B, C worden in braille de letters D, E, F,
G, H, I, J, D. Alle details die je in het traditionele muziekschrift kan noteren
kunnen ook in braille worden weergegeven.
7. Capo = een capo is een klem voor de gitaar die op de hals kan worden
gezet. Deze komt dan op een fret te zitten waardoor alle noten hoger klinken.
Voor liedjes met een moeilijke toonsoort is het dan eenvoudiger spelen, de
gitarist zet de klem op zijn gitaar en speelt vervolgens in een makkelijkere
toonsoort.
8. Dynamiek = onder de notenbalk wordt met de termen (van zacht naar hard)
PP (pianissimo), MP (mezzopiano), MF (mezzoforte), F (forte), FF (fortissimo)
aangegeven hoe hard een passage gespeeld moet worden. Diverse tekens onder of
boven noten(passages) geven aan of geleidelijk hard of zacht gespeeld moet
worden, of dat een noot direct hard of zacht moet worden aangezet.
9. Frasering = net als lezen en spreken speel je in muziek ook bepaalde
‘zinnen’ noten die bij elkaar horen en dat je pauze/ademhaalt op aangegeven
momenten. Met een grote boog over de noten die bij elkaar horen of komma’s na
een zin wordt de frasering aangegeven.
10. Herhalingsteken = een teken wat aangeeft dat er een deel van de muziek
herhaald moet worden. Een fragment tussen deze tekens II: :II betekent dat het
twee keer gespeeld moet worden. Vaak zie je dan aan het eind van het fragment
nog een maat met het cijfer 1 erboven gevolgd door een maar met het cijfer 2
erboven. Dit betekent dat je eerst tot en met 1 speelt, vervolgens het fragment
herhaalt, 1 overslaat en doorgaat naar de maat met het cijfer 2.
11. Kruisen en mollen = dit zijn tekens om een noot met een halve toon te
verhogen of te verlagen. Bij een kruis (#) wordt de toon een halve toon hoger
en komen de letters is achter de notennaam. Een c wordt een cis etc. Bij een mol
(b) wordt de toon een halve toon lager en komen de letters es achter de
notennaam. B wordt bes etc.
12. Letternotatie = door Visio ontwikkeld systeem waarbij het notenschrift
is vervangen door een letternotatie. De notennamen C, D, E, F, G, A, en B worden
als letters genoteerd. Het ritme wordt genoteerd door gebruik te maken van
punten, streepjes en komma’s.
Ga naar meer info over de letternotatie.
13. Maatsoort = muziek wordt geschreven in een maatsoort. Het notenschrift
wordt verdeeld in maten. Bij 4/4 zijn dat 4 tellen per maat en spreek je van een
vierkwartsmaat. Bij 3/4 zijn dat drie tellen per maat en spreek je van een
driekwartsmaat. Zo zijn er verschillende maatsoorten waarvan deze twee het meest
worden gebruikt.
14. Metronoom = een apparaat of app die het tempo van de muziek aangeeft in
beats per minuut. Zo staat tempo 60 bijvoorbeeld voor 60 beats per minuut.
15. Notenbalk = de notenbalk bestaat uit 5 horizontale lijnen. De ruimte
tussen de verticale lijnen is een maat. Muziekinstrumenten die maar 1 stem
tegelijk kunnen spelen hebben maar 1 notenbalk nodig. Instrumenten die meerdere
stemmen tegelijk kunnen spelen maken gebruik van meerder notenbalken tegelijk,
meerdere noten onder elkaar genoteerd op een notenbalk, of akkoorden boven de
notenbalk. Dit is bijvoorbeeld zo voor gitaar, piano en keyboard.
16. Partituur = de notatie van een muziekstuk, compositie.
17. Tabulatuur (gitaar tabs) = een systeem voor het aanleren van
gitaarmuziek. In plaats van een notenbalk zie je zes lijnen die de snaren van de
gitaar weergeven. Door het noteren van cijfers op de lijnen weet de gitarist
welke fret op welke snaar ingedrukt moet worden. Ritme wordt niet genoteerd! Een
fret is een ijzertje op de gitaarhals.
18. Toonduur/ritme = een noot heeft een bepaalde lengte in tijd. Een hele
noot duurt vier tellen, een halve noot twee tellen, een kwartnoot 1 tel, een
achtste noot ½ tel en een zestiende noot ¼ tel.
19. Toonhoogte = een noot is in feite een toonhoogte. Elke noot kan zowel
laag als hoog gespeeld worden, je spreekt dan over octaafnamen om aan te geven
over welke hoogte het gaat. Bijvoorbeeld de noot C, de centrale C is de
middelste C op de piano en noemen we C eengestreept. Wil je de C een octaaf
hoger spelen dan noemen we dit C tweegestreept, driegestreept etc. De
octaafnamen lager dan de centrale C zijn het klein, groot, contra en subcontra
octaaf.
20. Toonsoort = een muziekstuk staat meestal in een bepaalde toonsoort.
Vooral bij zangers is het van belang te kijken in welke toonsoort een stuk
gezongen moet worden, is dat hoog of juist iets lager? Er bestaan twaalf
verschillende tonen in ons notensysteem dus zijn er ook twaalf toonsoorten waar
een stuk in kan staan.
21. Vingerzetting = bij pianomuziek staat regelmatig genoteerd met welke
vinger je een noot moet spelen. Dit wordt aangegeven met een cijfertje onder of
boven de te spelen noot.
22. Vioolsleutel en bassleutel = dit zijn tekens die voor aan de notenbalk
staan. Hogere noten worden meestal in de vioolsleutel genoteerd en lage noten in
de bassleutel.
Meer weten over bladmuziek alternatieven?
Voor wie blind of slechtziend is kan het lezen van reguliere bladmuziek
onmogelijk zijn of zoveel energie kosten dat het in de praktijk geen werkbare
optie is om muziek te lezen of te studeren.
Op het Visio Kennisportaal vind je een overzicht van alternatieven voor
bladmuziek voor slechtziende en blinde
mensen.
Heb je nog vragen?
Mail naar kennisportaal@visio.org, of bel 088
585 56 66.
Meer artikelen, video’s en podcasts vind je op
kennisportaal.visio.org
Koninklijke Visio
expertisecentrum voor slechtziende en blinde mensen
www.visio.org